Cognitieve capaciteitentest oefenen: gratis voorbeeldvragen, uitleg & tips

Wil je je goed voorbereiden op een capaciteitentest (ook wel cognitieve test genoemd)?

Op deze pagina oefen je gratis met realistische voorbeeldvragen, inclusief uitleg, antwoorden en tips. Je ontdekt precies wat je kunt verwachten tijdens je assessment en hoe je jouw score kunt verbeteren.


Cognitieve Capaciteitentest PrepPack™

Eenmalige betaling
1.000.000+ tevreden gebruikers

Dit Capaciteitentest PrepPack™ bevat:

  • 30 dagen toegang tot alle capaciteitentests
  • 1500+ oefenvragen met uitleg en slimme oplossingsstrategieën
  • Volledige voorbereiding op abstract, diagrammatisch, mechanisch, numeriek, verbaal en ruimtelijk redeneren
  • Realistische testsimulaties en een persoonlijk scoreoverzicht na elke test

 

Let op: alle oefentests en uitleg zijn volledig in het Engels.

Hoi! Ik ben Robert, product- en contentmanager bij JobTestPrep Nederland. Heb je een vraag of opmerking over de capaciteitentest? Stuur me dan gerust een e-mail.

Inhoudsopgave

Wat is een capaciteitentest (of cognitieve test)?

Een capaciteitentest is een test die meet hoe goed je informatie verwerkt, verbanden legt en logisch nadenkt. De test toetst vaardigheden die belangrijk zijn in werksituaties of opleidingen, zoals analyseren, rekenen, taalbegrip en ruimtelijk inzicht.

Tijdens een cognitieve test moet je vragen onder tijdsdruk beantwoorden. Daardoor draait de test niet alleen om inzicht, maar ook om snelheid, concentratie en omgaan met stress.

Veel werkgevers, opleidingen en overheidsorganisaties (zoals Defensie en de Politie) gebruiken cognitieve capaciteitentests als onderdeel van hun selectieprocedure. Zo krijgen ze een goed beeld of je geschikt bent voor de functie of opleiding.

Uit welke onderdelen bestaat een cognitieve capaciteitentest?

Een capaciteitentest bestaat meestal uit één of meerdere deeltoetsen die elk een ander type denkvermogen meten. De precieze samenstelling kan verschillen per testaanbieder of organisatie, maar de volgende onderdelen komen het vaakst voor:

  • Cijferreeksen - Je krijgt een reeks getallen en moet bepalen welk getal logisch volgt.
  • Figuurreeksen - Je kiest het figuur dat logisch past in een visueel patroon.
  • Letterpatronen - Je zoekt het verband tussen opeenvolgende letters of combinaties.
  • Analogieën - Je bepaalt welke woorden dezelfde relatie tot elkaar hebben als het voorbeeld.
  • Matrixen - Je vult het ontbrekende figuur in op basis van visuele logica.
  • Syllogismen - Je beoordeelt of een conclusie logisch volgt uit twee stellingen.
  • Diagrammen – Je analyseert hoe begrippen, figuren of symbolen veranderen of samenhangen, en past logische regels toe om het juiste diagram of resultaat te vinden.
  • Redactiesommen - Je beantwoordt rekenvragen met informatie uit tabellen of grafieken. 
  • Logische redeneringen - Je combineert uitspraken of voorwaarden om tot een logische conclusie te komen.
  • Ruimtelijk inzicht - Je beoordeelt hoe driedimensionale figuren eruitzien na rotatie of vouwen.
  • Technisch inzicht - Je beoordeelt hoe technische systemen werken en kiest het juiste antwoord op basis van logica en natuurkundige principes.
  • Tekstbegrip - Je leest een korte tekst en beoordeelt of stellingen juist, onjuist of onbekend zijn op basis van de informatie.

Niet elke test bevat alle onderdelen, maar de meeste organisaties kiezen een combinatie die past bij de functie of opleiding waarvoor je solliciteert.

Gratis capaciteitentest oefenen

Wil je direct aan de slag met oefenen? Hieronder vind je per onderdeel meerdere voorbeeldvragen met het juiste antwoord én een duidelijke uitleg. Zo kun je niet alleen oefenen, maar leer je ook waarom een bepaald antwoord klopt.

Door meerdere onderdelen te oefenen, raak je vertrouwd met de opbouw van de test en verbeter je stap voor stap je snelheid en inzicht.

Tip: Oefen niet alles tegelijk, maar begin met 1 of 2 onderdelen die je lastig vindt. Focus en herhaling werken beter dan alles tegelijk proberen te beheersen.

Cijferreeksen

Cijferreeksen zijn getallenrijen waarin je het volgende getal moet bepalen op basis van een logisch patroon. Denk aan sprongen, vermenigvuldigen, afwisselende reeksen of wiskundige berekeningen.

Voorbeeldvraag 1 – Cijferreeksen – Moeilijkheidsgraad: makkelijk

Welk getal hoort op de plaats van het vraagteken?

12 | 20 | 28 | 36 | ? | 52

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Fout

Juist!

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is 44.

Uitleg:

De getallen nemen steeds toe met 8:

  • 12 + 8 = 20
  • 20 + 8 = 28
  • 28 + 8 = 36
  • 36 + 8 = 44
  • 44 + 8 = 52

Het juiste antwoord is dus 44.

Deze vraag is geschikt om vertrouwd te raken met reeksen met een vast patroon.

Voorbeeldvraag 2 – Cijferreeksen – Moeilijkheidsgraad: gemiddeld

Welk getal hoort op de plaats van het vraagteken?

4 | 9 | 7 | 12 | 10 | ?

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Fout

Fout

Juist!

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is 15.

Uitleg:

De reeks wisselt af tussen +5 en -2:

  • 4 → +5 → 9
  • 9 → -2 → 7
  • 7 → +5 → 12
  • 12 → -2 → 10
  • 10 → +5 → 15

Het juiste antwoord is dus 15.

Dit is een afwisselende bewerkingsreeks, waarin meerdere rekenstappen elkaar opvolgen.

Voorbeeldvraag 3 – Cijferreeksen - Moeilijkheidsgraad: moeilijk

Welk getal hoort op de plaats van het vraagteken?

64 | ? | 100 | 121 | 144 | 169

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Juist!

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is 81.

Uitleg:

De reeks bestaat uit kwadraten van opeenvolgende getallen:

  • 8² = 64
  • 9² = 81
  • 10² = 100
  • 11² = 121
  • 12² = 144
  • 13² = 169

Het juiste antwoord is dus 81.

Dit type vraag test je vermogen om abstracte wiskundige patronen te herkennen — een vaardigheid die je met oefening sterk kunt verbeteren.

Voorbeeldvraag 4 – Cijferreeksen - Moeilijkheidsgraad: zeer moeilijk

Welk getal hoort op de plaats van het vraagteken?

2 | 6 | 15 | 31 | 56 | ?

Klik op het juiste antwoord:

Juist!

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is 92.

Uitleg:

Kijk naar de verschillen tussen de getallen:

  • 6 – 2 = 4
  • 15 – 6 = 9
  • 31 – 15 = 16
  • 56 – 31 = 25
  • ? – 56 = ? (36)

De verschillen zijn: 4, 9, 16, 25 → dat zijn de kwadraten van 2, 3, 4, 5.

Het volgende verschil moet dus logischerwijs het kwadraat van 6 zijn: 36.

Tel je die op bij 56, dan krijg je 92.

Dit is een verschilreeks met kwadraten – een type vraag waarbij je in meerdere stappen moet denken en wiskundig inzicht nodig hebt.

Meer cijferreeksen oefenen?

In ons Cijferreeksen PrepPack™ vind je 200+ oefenvragen, verdeeld over meerdere niveaus, inclusief uitgebreide uitleg en slimme tips. Perfect om je snelheid én inzicht te verbeteren.

Figuurreeksen

Bij figuurreeksen krijg je een reeks van figuren te zien. In elk figuur verandert iets volgens een vast patroon, bijvoorbeeld de vorm, kleur of positie. Aan jou de taak om het patroon te ontdekken en te bepalen welk figuur logisch op de volgende plaats hoort.

Voorbeeldvraag 1 - Volgende in de reeks (Next in Series)

Welk figuur volgt logisch in de reeks?

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Juist!

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het correcte antwoord is (B):

Uitleg:

In elk figuur staan drie vormen. De zwarte cirkel komt steeds terug en beweegt stap voor stap omhoog en omlaag binnen de kolom.

De andere vormen verschijnen telkens in twee opeenvolgende figuren en verdwijnen daarna. De vorm die overblijft (in de laatste stap van links naar rechts) behoudt daarbij dezelfde positie ten opzichte van de andere vorm — niet ten opzichte van de cirkel.

Voorbeeldvraag 2 - Welke past niet in de reeks (Odd One Out)

Welk figuur past niet in de reeks?

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Fout

Fout

Juist!

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het correcte antwoord is (D): 4.

Uitleg:

In deze vraag bevat elk figuur een vierhoek en een cirkel. In figuren 1, 2, 3 en 5 ligt de vierhoek bovenop de cirkel. In figuur 4 ligt juist de cirkel bovenop de trapezium. Daarom is antwoord 4 correct.

Mogelijke afleiders in deze vraag zijn:

  • De kleur van de cirkel: 3 zijn zwart, 2 zijn gearceerd
  • De verhouding tussen hoeken of zijden van de vierhoek

Meer figuurreeksen oefenen?

Ons Figuurreeksen PrepPack™ bevat honderden oefenvragen, uitgebreide uitleg, slimme tips en realistische testsimulaties.

Analogieën

Bij analogieën draait het om relaties tussen woorden. Je krijgt een woordpaar en moet bepalen welk ander woordpaar dezelfde relatie heeft.

Voorbeeldvraag 1 – Analogieën – Moeilijkheidsgraad: makkelijk

Kies welk woord logisch op de plaats van het vraagteken hoort.

Boek : Lezen = Bestek : ?

Fout

Fout

Juist!

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 3: Eten.

Uitleg:

Een boek gebruik je om te lezen, net zoals je bestek gebruikt om te eten.

Dit is een voorwerp-gebruik analogie.

Voorbeeldvraag 2 – Analogieën – Moeilijkheidsgraad: gemiddeld

Kies welk woord logisch op de plaats van het vraagteken hoort.

Artiest : Podium = Advocaat : ?

Fout

Fout

Fout

Juist!

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 4: Rechtbank.

Uitleg:

Een artiest voert zijn werk uit op een podium, een advocaat in de rechtbank.

Dit is een beroep-werkplek analogie.

Voorbeeldvraag 3 – Analogieën – Moeilijkheidsgraad: moeilijk

Kies welk woord logisch op de plaats van het vraagteken hoort.

Schaduw : Licht = Echo : ?

Juist!

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 1: Geluid.

Uitleg:

Een schaduw ontstaat door het blokkeren van licht. Een echo ontstaat door de weerkaatsing van geluid.

Dit is een gevolgrelatie met abstracte begrippen. Dit is typisch voor moeilijkere analogieën: het vereist abstractie én een goed taalgevoel.

Meer analogieën oefenen?

In ons Analogieën PrepPack™ vind je 150+ oefenvragen inclusief uitgebreide uitleg en slimme tips die je helpen om voor je assessment te slagen.

Matrixen

Matrixopgaven bestaan uit een raster van figuren, waarbij één figuur ontbreekt. Je moet het logische patroon in rijen en kolommen herkennen om het ontbrekende vakje correct in te vullen.

Voorbeeldvraag 1 – Matrixen - Moeilijkheidsgraad: gemiddeld

Kies welk figuur logisch op de plaats van het vraagteken hoort.

capaciteitentest gratis matrix 2

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Juist!

Fout

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 2.

Uitleg:

Deze matrix werkt met een rotatiepatroon:

  • Per rij (van links naar rechts) draait de figuur 45° met de klok mee
  • Per kolom (van boven naar beneden) draait de figuur 45° tegen de klok in

We analyseren eerst de rij:

  • Linkerfiguur in de derde rij: de T-vorm staat rechtop
  • Middelste figuur: deze is 45° gedraaid met de klok mee
  • Rechterfiguur (de onbekende): moet dus opnieuw 45° met de klok mee gedraaid zijn → komt dan in liggende vorm

Nu checken we de kolom:

  • Bovenste figuur in de derde kolom: rechtop
  • Middelste figuur: 45° tegen de klok in
  • Rechterfiguur (de onbekende): moet dus opnieuw 45° tegen de klok in gedraaid zijn → ook hier: liggende vorm

Beide rotatiepatronen leiden naar antwoordoptie 2.

Dit is een dubbel rotatiepatroon met 45° stappen – een typisch voorbeeld van visuele logica waarbij je zowel horizontale als verticale verbanden moet herkennen.

Voorbeeldvraag 2 – Matrixen - Moeilijkheidsgraad: moeilijk

Kies welk figuur logisch op de plaats van het vraagteken hoort.

capaciteitentest gratis matrix 2

Klik op het juiste antwoord:

Juist!

Fout

Fout

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 1.

Uitleg:

In deze matrix zie je drie verschillende symbolen: een cirkel, een ster en een ruit. Elk vakje bevat er twee, geplaatst rondom een groot X-vormig raster.

Als je kijkt van links naar rechts binnen elke rij, zie je dat:

  • De symbolen met de klok mee 90° roteren
  • Tegelijkertijd verandert elk symbool in een ander symbool volgens een vast schema

Het transformatieschema is als volgt:

  • ster → cirkel
  • cirkel → ruit
  • ruit → ster

Dit herhaalt zich steeds in dezelfde volgorde.

Rij 1 als voorbeeld:

  • Vak 1: ster + cirkel
  • Vak 2: cirkel + ruit
  • Vak 3: ruit + ster

De symbolen bewegen dus in een cirkelvormige rotatie én veranderen bij elke stap volgens het schema hierboven.

Als je dit patroon doortrekt naar de derde rij, hoort in het lege vak:

  • Een cirkel + ster
  • Geplaatst op de juiste plekken volgens de rotatie: links (ster) en boven (cirkel)

Dat zie je alleen bij antwoordoptie 1.

Dit is een typische visuele matrixvraag met dubbele logica: vormverandering én positie-rotatie. Ze testen je vermogen om complexe patronen te herkennen en meerdere regels tegelijk toe te passen.

Meer oefenen met Matrigma?

Wil je jezelf serieus voorbereiden op een matrixen test? Met ons Matrigma Test PrepPack™ oefen je met tientallen realistische vragen, krijg je heldere uitleg bij elk antwoord én leer je omgaan met tijdsdruk.

Diagrammen

Bij diagrammen analyseer je hoe symbolen, lijnen of figuren met elkaar samenhangen. Je moet het onderliggende systeem of de logische regels ontdekken om het juiste diagram, het ontbrekende figuur of het juiste antwoord te kiezen.

Voorbeeldvraag 1 – Venn-diagram

Welke visuele weergave past bij deze woordrelatie?

Dieren die in het water leven - Zoogdieren - Vissen

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Fout

Juist!

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 3.

Uitleg:

Er zijn drie groepen: dieren die in het water leven, zoogdieren en vissen.

  • Alle vissen leven in het water. Daarom hoort de groep ‘vissen’ volledig binnen de groep ‘dieren die in het water leven’.
  • Sommige zoogdieren leven ook in het water, zoals walvissen. Maar niet alle zoogdieren leven in het water. Daarom overlapt de groep ‘zoogdieren’ deels met de groep ‘dieren die in het water leven’.
  • Vissen zijn geen zoogdieren. Daarom overlappen de groepen ‘vissen’ en ‘zoogdieren’ niet met elkaar.

In het juiste diagram zie je dus:

  • één grote cirkel voor dieren die in het water leven,
  • daarbinnen een aparte cirkel voor vissen,
  • en een andere cirkel voor zoogdieren die deels overlapt met de grote cirkel.

Voorbeeldvraag 2– Venn-diagram

Welke visuele weergave past bij deze woordrelatie?

dokters – vrouwen – mensen

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Fout

Fout

Fout

Juist!

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 5.

Uitleg:

Sommige dokters zijn vrouwen, maar niet alle. Zowel dokters als vrouwen zijn groepen binnen de grotere groep mensen.

Het juiste diagram laat een overlap zien tussen dokters en vrouwen, beide binnen mensen.

Meer diagrammen oefenen?

Ons Diagrammen PrepPack™ biedt alles wat je nodig hebt voor een complete voorbereiding: honderden oefenvragen, duidelijke uitleg, praktische tips en realistische oefentests.

Redactiesommen

Bij redactiesommen krijg je informatie in de vorm van een tekst, tabel of grafiek. Je moet deze gegevens interpreteren en berekenen wat bijvoorbeeld het totaal, het verschil of het gemiddelde is.

Voorbeeldvraag 1 – Redactiesommen – Moeilijkheidsgraad: makkelijk

Lees de situatie en beantwoord de vraag.

Basisschool A heeft 24 leerlingen.
Basisschool B heeft 30 leerlingen.

Wat is het gemiddelde aantal leerlingen van basisschool A en B samen?

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Juist!

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 2: 27.

Uitleg:

Tel beide aantallen bij elkaar op: 24 + 30 = 54

De gemiddelde waarde van twee scholen is: 54 ÷ 2 = 27

Dit is een eenvoudige gemiddeldesom, waarbij je alleen hoeft op te tellen en te delen. Toch is het belangrijk dat je begrijpt wat er wordt gevraagd — dat wordt in moeilijkere redactiesommen steeds subtieler.

Voorbeeldvraag 2 – Redactiesommen – Moeilijkheidsgraad: gemiddeld

Lees de situatie en beantwoord de vraag.

In groep 7 van basisschool A zitten 18 meisjes en 12 jongens.
In groep 7 van basisschool B zitten 15 jongens en 15 meisjes.

Wat is het gemiddelde aantal meisjes in groep 7?

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Juist!

Juist!

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 3: 16,5.

Uitleg:

Totaal aantal meisjes op beide scholen:

18 (school A) + 15 (school B) = 33

Aantal scholen: 2

Gemiddelde = 33 ÷ 2 = 16,5

Dit is een gemiddeldesom met afleidende informatie (de jongens doen er niet toe). Je moet eerst filteren wat je écht nodig hebt en dan correct rekenen.

Voorbeeldvraag 3 – Redactiesommen – Moeilijkheidsgraad: moeilijk

Lees de situatie en beantwoord de vraag.

Het aantal kinderen op basisschool A is vier meer dan het aantal kinderen op basisschool B.
Als 8 kinderen van basisschool A overstappen naar basisschool B, dan heeft basisschool B 1,5 keer zoveel kinderen als basisschool A.

Wat is het gemiddelde van het aantal kinderen op basisschool A en basisschool B?

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Juist!

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 2: 30.

Uitleg:

We stellen:

  • A = aantal kinderen op basisschool A
  • B = aantal kinderen op basisschool B

Uit de opgave halen we twee vergelijkingen:

  1. A = B + 4
  2. (A – 8) × 1,5 = B + 8

We vullen vergelijking 1 in bij vergelijking 2:

(B + 4 – 8) × 1,5 = B + 8
(B – 4) × 1,5 = B + 8
1,5B – 6 = B + 8

We lossen dit op:

1,5B – B = 8 + 6
0,5B = 14
B = 28

Dan is:

A = B + 4 = 28 + 4 = 32
Gemiddelde = (28 + 32) / 2 = 30

Dit is een typische redactiesom met algebra, waarbij je eerst informatie uit de tekst omzet in vergelijkingen, en die vervolgens oplost. Deze vragen testen je rekenvaardigheid én je vermogen om informatie logisch te verwerken.

5 tips om je optimaal voor te bereiden op je capaciteitentest

Een cognitieve capaciteitentest kun je goed oefenen. Door veel te oefenen leer je sneller patronen herkennen, raak je gewend aan de vraagtypes en bouw je zelfvertrouwen op. Maar alleen veel oefenen is niet genoeg: hoe je oefent, maakt het verschil.

Hieronder vind je 5 slimme voorbereidingstips:

  1. Oefen per onderdeel, niet alles tegelijk. Cijferreeksen vragen een andere manier van denken dan matrixen of analogieën. Focus eerst op één vraagtype, leer de patronen herkennen en wissel pas van onderdeel als je merkt dat je vooruitgaat.
  2. Leer de vaste vraagtypes herkennen. Veel capaciteitentests gebruiken terugkerende patronen. Bij cijferreeksen zie je vaak optelreeksen, kwadraten of wisselende sprongen. Bij matrixen draait het vaak om vormveranderingen, posities en kleuren. Hoe beter je deze vaste formats kent, hoe sneller je ze in de test herkent.
  3. Werk met beperkte tijdsblokken. Oefen niet alleen volledige tests, maar ook korte blokken van bijvoorbeeld 10 minuten. Zo train je snelheid én concentratie, zonder dat vermoeidheid je prestaties beïnvloedt.
  4. Train je foutenanalyse. Schrijf na elke oefensessie niet alleen op welke vragen fout waren, maar vooral waarom je het fout had: overhaast? patroon gemist? slordigheidsfout? Dit inzicht helpt je gerichter verbeteren.
  5. Simuleer de echte testsituatie pas in een latere fase. Begin met rustig oefenen zonder tijdsdruk om de vraagtypes goed te begrijpen. Bouw daarna de tijdsdruk langzaam op, zodat je eerst zeker bent van je aanpak voordat je snelheid traint.

Voor welke organisaties moet je een capaciteitentest afleggen?

Capaciteitentests worden gebruikt door veel verschillende organisaties — van overheidsdiensten tot luchtvaartmaatschappijen en onderwijsinstellingen. Soms is de test verplicht bij de eerste selectieronde, soms pas later in het assessmentproces.

Hieronder zie je een aantal bekende organisaties en sectoren waar een capaciteitentest onderdeel is van de procedure:

  • Defensie. Bij toelating tot opleidingen of functies binnen de krijgsmacht wordt standaard de capaciteitentest Defensie afgenomen. Vaak ligt de nadruk op cijfermatig en logisch redeneren.
  • Politie. Voor de Politieopleiding of een functie bij de Nationale Politie is een cognitieve Politietest onderdeel van de toelatingsprocedure.
  • KLM. Solliciteer je voor een cockpit-, cabine- of traineeshipfunctie? Dan kun je rekenen op een streng selectieproces met capaciteitentest.
  • MBO- en HBO-opleidingen. Sommige onderwijsinstellingen gebruiken capaciteitentests om te bepalen of je geschikt bent voor een specifieke opleiding, vooral bij om- of bijscholingstrajecten.
  • Gemeentes, ministeries en Rijksoverheid. Ook in de publieke sector zijn cognitieve testen vaak onderdeel van selectieprocedures, zeker bij traineeships en beleidsfuncties.

Tip: Check altijd de vacaturetekst of uitnodiging voor meer informatie over het type test dat je kunt verwachten.

Veelgestelde vragen over capaciteitentests

Werkgevers gebruiken capaciteitentests om een objectief beeld te krijgen van jouw denkvermogen. In tegenstelling tot een cv of motivatiebrief, die vooral iets zeggen over je ervaring en presentatie, meten deze testen wat je cognitief in huis hebt — onafhankelijk van je achtergrond of opleiding.

Een capaciteitentest helpt werkgevers om:

  • Snel geschikte kandidaten te selecteren uit een grote groep sollicitanten.
  • Inschatting te maken van je leervermogen, bijvoorbeeld bij traineeships of opleidingen.
  • Voorspellen hoe je omgaat met complexe informatie en drukke werksituaties.
  • Eerlijke en vergelijkbare resultaten te verkrijgen. Iedereen krijgt dezelfde test, onder dezelfde omstandigheden.

Steeds meer organisaties gebruiken capaciteitentests als vast onderdeel van hun selectieprocedure, juist omdat ze betrouwbaar, efficiënt en moeilijk te manipuleren zijn.


Dat verschilt per organisatie. Sommige werkgevers of opleiders geven vooraf duidelijk aan welke onderdelen je kunt verwachten. Anderen houden het expres wat algemener om te testen hoe je omgaat met onbekende situaties.

Toch zijn er een paar manieren om je voor te bereiden:

  • Lees de uitnodiging goed door. Vaak staat er in welke testaanbieder of type test gebruikt wordt (bijv. NOA, Q1000, LTP, SHL).
  • Zoek naar online ervaringen of oefentests. Bij grote organisaties zoals Defensie, Politie, KLM of Shell zijn er vaak fora of websites waar kandidaten hun ervaringen delen.
  • Bereid je breed voor. Veel capaciteitentests bevatten vergelijkbare onderdelen. Door in ieder geval cijferreeksen, figuurreeksen en taalopgaven te oefenen dek je 80%-90% van de meest gebruikte testen.

Tip: kies 2 à 3 onderdelen waar je moeite mee hebt en oefen die het meest intensief.


Wat als een ‘goede score’ telt, verschilt per testaanbieder en organisatie. Er bestaat dus geen vast minimum dat voor iedereen geldt. Toch zijn er algemene richtlijnen waar je je op kunt baseren.

De meeste capaciteitentests worden genormeerd. Dat betekent dat jouw score wordt vergeleken met die van andere kandidaten. Dit gebeurt bijvoorbeeld met:

  • Stanines (schaal 1–9): een score van 7 of hoger wordt vaak als bovengemiddeld gezien. Veelgebruikt onder Nederlandse testaanbieders, zoals NOA, Q1000, LTP of onderwijstoetsen.
  • Percentielen (0–100%): scoor je bij de beste 25%, dan zit je vaak goed.

Wat een goede score is, hangt ook af van het selectieproces van de organisatie:

  • Bij organisaties als Defensie of de Politie worden vaak hoge eisen gesteld en is een bovengemiddelde score cruciaal.
  • Bij mbo- of hbo-toelating is een gemiddelde of iets bovengemiddelde score meestal voldoende.

Belangrijk om in je achterhoofd te houden: je hoeft niet alles goed te hebben. Het draait vooral om hoe jij scoort ten opzichte van andere kandidaten.


De duur van een capaciteitentest verschilt per aanbieder, maar gemiddeld duurt de test tussen de 30 en 60 minuten. Sommige testen bestaan uit één blok, andere zijn opgebouwd uit meerdere korte onderdelen van bijvoorbeeld 10 tot 20 minuten elk.

Enkele voorbeelden:

  • Een test met alleen cijfer- en figuurreeksen kan 30 minuten duren.
  • Een volledige cognitieve capaciteitentest met 4–6 onderdelen duurt vaak 45 tot 60 minuten.
  • Bij sommige organisaties zijn er soms meerdere testmomenten op één dag, inclusief persoonlijkheidstesten of interviews.

Belangrijk: testonderdelen zijn bijna altijd tijdsgebonden. Het is dus belangrijk om van tevoren te oefenen onder tijdsdruk.


Veel assessmentbureaus en testaanbieders gebruiken cognitieve capaciteitentests als onderdeel van hun selectieprocedures. Bekende aanbieders zijn:

  • NOA – veel gebruikt door overheidsorganisaties, onderwijsinstellingen en gemeenten.
  • LTP – levert capaciteitentests voor uiteenlopende functies, van management tot traineeships.
  • SHL – internationaal actief en veel gebruikt door grote bedrijven en multinationals.
  • Aon (Cut-e) – gespecialiseerd in online assessments en vaak ingezet voor traineeships.
  • Q1000 – Nederlandse aanbieder, vooral bekend bij overheidsselecties.
  • PiCompany – combineert capaciteitentests met persoonlijkheidsmetingen.

De inhoud en moeilijkheidsgraad van de testen verschillen per aanbieder. Het is daarom verstandig om te oefenen met oefenvragen die passen bij het type test dat je kunt verwachten.


Een IQ-test meet je algemene intelligentie, oftewel je cognitieve potentieel op meerdere gebieden (logisch denken, verbaal begrip, geheugen, ruimtelijk inzicht, etc.). Het doel is om een intelligentiequotiënt (IQ) te berekenen dat je vergelijkt met het gemiddelde van de bevolking.

Een capaciteitentest daarentegen:

  • richt zich op specifieke vaardigheden, zoals logisch redeneren of cijfermatig inzicht;
  • wordt afgenomen in het kader van een praktische beoordeling, bijvoorbeeld voor werk of opleiding;
  • test niet je volledige potentieel, maar hoe goed je nu presteert onder tijdsdruk in een bepaalde context.

Je zou kunnen zeggen: een IQ-test is breder en theoretischer. Een capaciteitentest is gerichter en praktischer.


Naast concrete onderdelen zoals cijferreeksen of figuurreeksen, kom je in uitleg of oefenmaterialen over capaciteitentests ook bredere termen tegen. Denk aan abstract redeneren of deductief redeneren. Deze overkoepelende begrippen worden vooral gebruikt door internationale testaanbieders zoals SHL, Aon of NOA, en verwijzen naar het soort cognitief denkproces dat wordt getest.

In de praktijk komen deze termen grotendeels overeen met de onderdelen die je hierboven al hebt geoefend. Hieronder zie je hoe ze zich tot elkaar verhouden:

  • Abstract redeneren. Komt terug in matrixen, figuurreeksen en andere visuele patroonvragen.
  • Inductief redeneren. Je moet een logisch patroon herkennen en voorspellen wat volgt, zoals bij figuurreeksen en matrixen.
  • Deductief redeneren. Je trekt logische conclusies op basis van gegeven informatie, zoals bij syllogismen.
  • Numeriek redeneren. Vragen waarbij je getallen of gegevens in tabellen en grafieken moet interpreteren, zoals bij cijferreeksen of redactiesommen.
  • Verbaal redeneren. Taalgerichte vragen zoals analogieën, tekstanalyse en betekenisrelaties tussen woorden.

Oefen je met de onderdelen op deze pagina, dan bereid je je automatisch voor op capaciteitentests waarin deze bredere termen worden gebruikt.