Diagrammen oefenen – uitleg, voorbeelden en gratis test

Moet je diagrammen maken tijdens een assessment? Dan is een goede voorbereiding essentieel.

Diagrammen testen hoe goed je verbanden kunt leggen tussen groepen, begrippen of processen. Veel mensen vinden dit lastig, zeker onder tijdsdruk.

Op deze pagina leer je wat diagrammen zijn, welke soorten je kunt verwachten en hoe je ze sneller oplost. Ook kun je gratis oefenen.


Diagrammen PrepPack™

Eenmalige betaling
1.000.000+ tevreden gebruikers

Dit Diagrammen PrepPack™ bevat:

  • 30 dagen toegang tot alle diagramtests
  • 11 testsimulaties met 300+ oefenvragen
  • Praktische tips en uitleg per vraagtype
  • Persoonlijk scoreoverzicht na elke test

 

Let op: Venn-diagrammen zijn NIET inbegrepen in dit oefenmateriaal en deze test is uitsluitend in het Engels verkrijgbaar.

Hoi! Ik ben Robert, product- en contentmanager bij JobTestPrep Nederland. Heb je een vraag of opmerking over het oefenen van diagrammen? Stuur me dan gerust een e-mail.

Inhoudsopgave

Wat is een diagram?

Een diagram is een grafische voorstelling van gegevens. Denk aan een schema, een grafiek of een figuur met symbolen. In een diagrammen capaciteitentest krijg je zulke visuele weergaven te zien, en het is aan jou om te bepalen hoe bepaalde begrippen of processen zich tot elkaar verhouden.

Soms gaat het om de relatie tussen woorden of categorieën; soms om een reeks stappen of bewerkingen die je moet volgen. In beide gevallen draait het om logisch redeneren: zie jij wat bij elkaar hoort, wat volgt, of wat ontbreekt?

Welke soorten diagrammen komen in assessments voor?

In assessments worden verschillende soorten diagrammen gebruikt om je redeneervermogen te testen. De belangrijkste soorten zijn:

  1. Begripsdiagrammen. Deze vragen gaan over de relatie tussen woorden of begrippen. Je moet bepalen hoe termen logisch samenhangen en hoe die relatie grafisch wordt weergegeven. Vaak gebeurt dit met overlappende cirkels (Venn-diagrammen) of blokken.
  2. Procesdiagrammen. Hierbij zie je een reeks symbolen of vormen die een bepaalde bewerking ondergaan. Je moet de logica achter het proces herkennen en voorspellen wat er in de volgende stap gebeurt.
  3. Input-outputdiagrammen. Je ziet een invoer en een bijbehorende uitvoer, waarbij vaste regels gelden. Het is aan jou om die regels te ontdekken en correct toe te passen op nieuwe combinaties.
  4. Operatorvragen. Bij deze vragen worden vormen aangepast door vaste bewerkingen (operators), zoals draaien, vervangen of verwisselen. Jij moet achterhalen wat elke operator doet en deze toepassen op een nieuwe situatie.

Elk soort diagram is een visuele puzzel die je logisch inzicht en patroonherkenning op de proef stelt. Ze vragen geen feitelijke kennis, maar wel een scherp analytisch vermogen.

Gratis oefenen met diagrammen

Wil je oefenen met diagrammen? Hieronder vind je vier voorbeeldvragen, elk gebaseerd op een ander soort diagram dat je in een assessment kunt tegenkomen.

Zo krijg je een goed beeld van wat je kunt verwachten en kun je direct testen hoe je redeneervermogen ervoor staat.

Venn-diagrammen (begripsdiagrammen)

Bij Venn-diagrammen draait het om de relatie tussen verschillende groepen of begrippen. Elke groep wordt weergegeven met een cirkel. Cirkels kunnen elkaar overlappen als bepaalde dingen bij meerdere groepen tegelijk horen.

Jouw taak is om te bepalen hoe de begrippen met elkaar samenhangen en welk diagram dat het beste weergeeft.

Voorbeeld 1– Begripsdiagram (Venn-diagram)

Welke visuele weergave past bij deze woordrelatie?

Dieren die in het water leven - Zoogdieren - Vissen

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Fout

Juist!

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 3.

Uitleg:

Er zijn drie groepen: dieren die in het water leven, zoogdieren en vissen.

  • Alle vissen leven in het water. Daarom hoort de groep ‘vissen’ volledig binnen de groep ‘dieren die in het water leven’.
  • Sommige zoogdieren leven ook in het water, zoals walvissen. Maar niet alle zoogdieren leven in het water. Daarom overlapt de groep ‘zoogdieren’ deels met de groep ‘dieren die in het water leven’.
  • Vissen zijn geen zoogdieren. Daarom overlappen de groepen ‘vissen’ en ‘zoogdieren’ niet met elkaar.

In het juiste diagram zie je dus:

  • één grote cirkel voor dieren die in het water leven,
  • daarbinnen een aparte cirkel voor vissen,
  • en een andere cirkel voor zoogdieren die deels overlapt met de grote cirkel.

Voorbeeld 2 – Begripsdiagram (Venn-diagram)

Welke visuele weergave past bij deze woordrelatie:

Boeken over geschiedenis - Boeken over psychologie - Boeken geschreven door Nederlandse auteurs

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Juist!

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 2.

Uitleg:

Er zijn drie groepen: boeken over geschiedenis, boeken over psychologie en boeken geschreven door Nederlandse auteurs.

  • Boeken over geschiedenis en boeken over psychologie zijn twee aparte onderwerpen. Er is geen directe overlap tussen deze groepen, omdat een boek óf over geschiedenis óf over psychologie gaat.
  • Boeken geschreven door Nederlandse auteurs kunnen wél over geschiedenis of over psychologie gaan. Daarom overlapt deze groep met de andere twee.
  • Sommige boeken vallen dus in meerdere groepen tegelijk: bijvoorbeeld een geschiedenisboek geschreven door een Nederlandse auteur.

Het juiste diagram laat dit zien met drie cirkels, waarbij de groep ‘Nederlandse auteurs’ deels overlapt met de andere twee, maar de groepen ‘geschiedenis’ en ‘psychologie’ elkaar niet overlappen.

Procesdiagrammen

In procesdiagrammen volg je stap voor stap hoe een figuur, letters of cijfers veranderen. Op basis van pijlen, keuzes en bewerkingen worden bijvoorbeeld de vorm, kleur, samenstelling of grootte aangepast.

Jouw taak is om het proces goed te volgen en te bepalen hoe het figuur er aan het einde uitziet.

Voorbeeld van een procesdiagram

Kies het figuur dat logisch door het proces wordt gecreëerd

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Fout

Juist!

Fout

Fout

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 3.

Uitleg:

We beginnen met een klein groen ruitvormig figuur. Daarna doorlopen we stap voor stap het proces, waarbij bij elke beslissing gekeken wordt naar de vorm, de kleur en de grootte van het figuur:

  1. Het kleine groene ruitje verandert in een groot groen driehoekje.
  2. De vorm (driehoek) verschilt van die van het vergelijkingsfiguur (klein rood ruitje). Daarom volgen we de ‘N’-route. Hierbij verandert de grootte en wordt het figuur een klein groen driehoekje.
  3. De kleur van het driehoekje verschilt nog steeds van die van het vergelijkingsfiguur (rood), dus we volgen opnieuw de ‘N’-route.
  4. Nu veranderen zowel de kleur als de vorm: het wordt een klein rood ruitje.
  5. De vorm van dit ruitje is hetzelfde als bij het vergelijkingsfiguur, dus volgen we de ‘Y’-route.
  6. Ook de grootte is gelijk, dus volgen we opnieuw de ‘Y’-route. Daarbij veranderen de vorm en kleur weer, en ontstaat een klein groen driehoekje.
  7. De kleur verschilt opnieuw van het vergelijkingsfiguur, dus volgen we nog één keer de ‘N’-route naar het eindpunt.

Het proces eindigt met een klein groen driehoekje. Daarom is optie 3 het juiste antwoord.

Operatordiagrammen

Bij operatordiagrammen wordt een figuur stap voor stap aangepast volgens vaste opdrachten. Elke opdracht (operator) geeft precies aan welke bewerking moet worden uitgevoerd, bijvoorbeeld draaien, vergroten, verkleinen, kopiëren of de kleur veranderen.

Het is jouw taak om deze bewerkingen in de juiste volgorde toe te passen en te bepalen hoe het eindresultaat eruitziet.

Voorbeeld 1 – Operatordiagram

Volg het proces van boven naar beneden en pas de bewerkingen toe.

Klik op het juiste antwoord:

Juist!

Fout

Fout

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 1.

Uitleg:

We starten bovenaan en voeren per figuur de juiste bewerking uit. In deze opgave zijn er geen opdrachten om figuren te vervangen of weg te laten, dus we passen alleen de draaibewegingen en kleurveranderingen toe.

  • Het bovenste figuur wijst eerst naar rechtsonder (zuidoost). Volgens de opdracht moet het 90 graden tegen de klok in worden gedraaid. Daardoor wijst het daarna naar rechtsboven (noordoost). Hiermee valt optie 2 al af.
  • Het middelste figuur wijst eerst omhoog (noord). Dit figuur moet 90 graden met de klok mee worden gedraaid. Daardoor wijst het daarna naar rechts (oost). Daarmee vallen ook de opties 3 en 4 af.
  • Het onderste figuur moet van kleur veranderen (zwart wordt wit of andersom). Alleen optie 1 laat hier het juiste resultaat zien.

Daarom is optie 1 het juiste antwoord.

Voorbeeld 2 – Operatordiagram

Volg het proces van boven naar beneden en pas de bewerkingen toe.

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Fout

Juist!

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 3.

Uitleg:

We werken weer stap voor stap van boven naar beneden en passen per bewerking de juiste verandering toe:

  • C (veranderen van grootte): het bovenste figuur verandert van groot naar klein.
  • D (kopiëren naar de positie erboven): het middelste figuur wordt gekopieerd naar de eerste positie en vervangt het bestaande figuur daar.
  • A (veranderen van arcering): het figuur op de derde positie verandert van kleur.

Als we alle stappen hebben toegepast, krijgen we de figuurcombinatie die in optie 3 wordt weergegeven. Dit is dus het juiste antwoord.

Input-outputdiagrammen

Bij input-outputdiagrammen krijg je een beginwaarde (input) en het bijbehorende eindresultaat (output) te zien. Op basis daarvan moet je achterhalen welke bewerkingen of regels zijn toegepast om van de input naar de output te komen.

Voorbeeld van een input-outputdiagram

Kies de juiste volgorde van bewerkingen om het juiste eindresultaat te bereiken.

Klik op het juiste antwoord:

Fout

Juist!

Fout

Fout

Klik hier voor het antwoord en de uitleg

Het juiste antwoord is optie 2.

Uitleg:

In deze opgave werken we met drie regels:

  • 1: verwijdert de eerste letter
  • 2: verwisselt de laatste twee letters
  • 3: verwijdert de laatste letter

We starten met het woord RMTA.

Omdat de letter R in het eindresultaat nog op dezelfde plaats staat, kunnen we alvast opties (1) en (4) uitsluiten. Die beginnen namelijk met regel 1, waardoor de R zou verdwijnen.

We houden nu twee mogelijkheden over. Als we deze uitproberen:

  • Eerst passen we regel 3 toe: RMTA → RMT (laatste letter valt weg)
  • Daarna regel 2: RMT → RTM (de laatste twee letters verwisselen)
  • Tot slot opnieuw regel 3: RTM → RT (laatste letter valt weer weg)

Het eindresultaat is RT. Dat klopt met het gewenste antwoord. Daarom is optie 2 (3-2-3) correct.

Meer oefenen?

Wil je verder oefenen met realistische diagrammen als voorbereiding op je assessment?

Ons Diagrammen PrepPack™ bevat alles wat je nodig hebt om je grondig voor te bereiden: honderden oefenvragen, uitgebreide uitleg, slimme tips en realistische testsimulaties.

5 tips om te slagen voor je diagram test

Diagramvragen kunnen lastig zijn, vooral als je onder tijdsdruk werkt. Met deze tips pak je ze slimmer aan:

  1. Lees eerst de vraag, bekijk dan pas het diagram. Zo weet je waar je op moet letten en voorkom je dat je tijd verspilt aan overbodige details.
  2. Herken het type diagram. Is het een begripsdiagram, een proces, of een input-outputvraag? Als je weet met welk soort je te maken hebt, kun je sneller de juiste aanpak kiezen.
  3. Werk van buiten naar binnen. Begin bij de grootste groepen, figuren of stappen. Als je het grote geheel snapt, vallen de details sneller op hun plek.
  4. Sluit foutieve opties bewust uit. Vaak kun je met logica al één of twee antwoordopties elimineren. Dat verkleint de kans op fouten en bespaart tijd.
  5. Oefen gericht per vraagtype. Elke soort diagram vraagt om een andere denkwijze. Door per type te oefenen, leer je patronen sneller herkennen.

Veelgestelde vragen over diagrammen

Diagrammen testen of je snel en logisch verbanden kunt leggen op basis van visuele informatie. Werkgevers gebruiken dit soort vragen om in te schatten hoe goed je abstract kunt denken, informatie kunt ordenen en problemen oplost. Dit zijn vaardigheden die belangrijk zijn in veel functies.

Omdat diagrammen geen specifieke kennis vereisen, zijn ze een eerlijke manier om kandidaten objectief te vergelijken.


Dat verschilt per test, maar meestal heb je tussen de 30 en 90 seconden per vraag.

De tijdsdruk is onderdeel van de test: het gaat niet alleen om het juiste antwoord, maar ook om hoe snel je tot een logische conclusie komt. Daarom is oefenen essentieel. Zo leer je patronen sneller herkennen en voorkom je dat je blijft hangen in een vraag.


Wat als ‘goed’ geldt, hangt af van de testaanbieder en het niveau van de functie waarvoor je solliciteert. In veel gevallen ligt de norm rond de 70% of hoger.

Bij sommige assessments word je vergeleken met andere kandidaten (percentielscore), terwijl andere tests werken met een vaste normscore. Hoe beter je voorbereid bent, hoe groter je kans om boven het gemiddelde uit te komen.


Diagrammen komen vooral voor in assessments voor functies waarbij logisch en analytisch denken belangrijk is. Denk aan:

  • de Rijksoverheid (zoals gemeenten of Defensie)
  • financiële instellingen
  • consultancy- en IT-bedrijven
  • grotere corporates met traineeprogramma’s

Werkgevers gebruiken diagramvragen vaak in de eerste selectieronde, als onderdeel van een bredere capaciteitentest.


Meerdere grote assessmentbureaus gebruiken diagrammen in hun tests, vaak onder de noemer “abstract”, “inductief” of “diagrammatic reasoning”. Je komt diagramvragen onder andere tegen bij:

  • SHL
  • Cubiks
  • Saville
  • Assessio Bloom (voorheen Eelloo of Meurs)

De vorm verschilt per aanbieder: sommige werken met verzamelingen, andere met symbolen of operatoren. Door vooraf te oefenen met het type test dat bij jouw assessment hoort, weet je precies wat je kunt verwachten.